(Tekst ontleend aan de meicirculaire gemeentefonds 2015)
In deze bijlage wordt uitgelegd hoe de kengetallen moeten worden vastgesteld en in de begroting en de jaarstukken moeten worden opgenomen. Dit is nodig zodat iedere gemeente de kengetallen op dezelfde wijze berekent waardoor de kengetallen over verschillende jaren, maar ook voor de gemeenten onderling, vergelijkbaar zijn. Voor raadsleden is het van belang dat ze de betekenis van de kengetallen begrijpen en inzicht krijgen in de financiële positie van hun gemeente. Een beoordeling van de onderlinge verhouding van de kengetallen in relatie tot de financiële positie is daarvoor essentieel. Daarbij is het ook relevant om inzicht te hebben in de ontwikkeling van de kengetallen over de jaren heen.

1A. Netto schuldquote
De netto schuld weerspiegelt het niveau van de schuldenlast van de gemeente ten opzichte van de eigen middelen. De netto schuldquote geeft een indicatie van de druk van de rentelasten en de aflossingen op de exploitatie.

  1. Vaste schulden (cf. art. 46 BBV)
  2. Netto vlottende schuld (cf. art. 48 BBV)
  3. Overlopende passiva (cf. art. 49 BBV)
  4. Financiële activa (cf. art. 36 lid d, e en f)
  5. Uitzettingen < 1 jaar (cf. art. 39 BBV)
  6. Liquide middelen (cf art. 40 BBV)
  7. Overlopende activa (cf. art. 40a BBV)
  8. Totale baten (cf. art. 17 lid c BBV (dus excl. mutaties reserves))

Netto schuldquote = (A+B+C-D-E-F-G)/H x 100%

1B. Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen
Om inzicht te verkrijgen in hoeverre sprake is van doorlenen wordt de netto schuldquote zowel in- als exclusief doorgeleende gelden weergegeven (netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen). Op die manier wordt duidelijk in beeld gebracht wat het aandeel van de verstrekte leningen is en wat dit betekent voor de schuldenlast.
De wijze waarop de netto schuldquote gecorrigeerd voor de doorgeleende gelden wordt berekend is gelijk aan de netto schuldquote, met dien verstande dat bij de financiële activa ook alle verstrekte leningen worden opgenomen (zie artikel 36 lid b en c, van het BBV).

  1. Vaste schulden (cf. art. 46 BBV)
  2. Netto vlottende schuld (cf. art. 48 BBV)
  3. Overlopende passiva (cf. art. 49 BBV)
  4. Financiële activa (cf. art. 36 lid b, c, d, e en f)
  5. Uitzettingen < 1 jaar (cf. art. 39 BBV)
  6. Liquide middelen (cf art. 40 BBV)
  7. Overlopende activa (cf. art. 40a BBV)
  8. Totale baten (cf. art. 17 lid c BBV (dus excl. mutaties reserves))

Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen (A+B+C-D-E-F-G)/H x 100%

2. De solvabiliteitsratio:
Dit kengetal geeft inzicht in de mate waarin de gemeente in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Onder de solvabiliteitsratio wordt verstaan het eigen vermogen als percentage van het balanstotaal. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat volgens artikel 42 BBV uit de reserves (zowel de algemene reserve als de bestemmingsreserves) en het resultaat uit het overzicht van baten en lasten.

  1. Eigen vermogen (cf. art. 42 BBV)
  2. Balanstotaal

Solvabiliteit (A/B) x 100%

3. Kengetal grondexploitatie
De afgelopen jaren is gebleken dat grondexploitatie een forse impact kan hebben op de financiële positie van een gemeente. De boekwaarde van de voorraden grond is van belang, omdat deze waarde moet worden terugverdiend bij de verkoop. De accountant moet ieder jaar beoordelen of de gronden tegen een actuele waarde op de balans zijn opgenomen. In artikel 38, onderdeel a, van het BBV wordt gevraagd om in de balans afzonderlijk op te nemen:
Grond- en hulpstoffen gespecificeerd naar:

  1. Niet in exploitatiegenomen bouwgronden; en
  2. Overige grond- en hulpstoffen.

In onderdeel b van artikel 38 wordt gevraagd om ‘onderhanden werk’ te vermelden, hieronder vallen ook bouwgronden in exploitatie. Voor de berekening van dit kengetal worden de niet in exploitatie genomen gronden en de bouwgrond in exploitatie bij elkaar opgeteld en gedeeld door de totale baten uit de programmabegroting of jaarstukken (ingevolge artikel 17 onderdeel van het BBV = exclusief mutaties reserves) en uitgedrukt in een percentage.

  1. Niet in exploitatie genomen bouwgronden (cf. art. 38 lid a punt 1 BBV)
  2. Bouwgronden in exploitatie (cf. art.38 lid b BBV)
  3. Totale baten (cf. art. 17 lid c BBV (dus excl. mutaties reserves))

Grondexploitatie (A+B)/C x 100%

4. Structurele exploitatieruimte
Voor de beoordeling van het structurele en reële evenwicht van de begroting wordt thans het onderscheid gemaakt tussen structurele en incidentele lasten. Bij incidentele lasten of baten gaat het om eenmalige zaken die zich gedurende maximaal drie jaar voordoen. Voorbeelden van structurele baten zijn de algemene uitkering en eigen belastinginkomsten. Bij structurele lasten zijn dat bijvoorbeeld de personeelslasten, kapitaallasten en bijdragen aan gemeenschappelijke regelingen. Het onderscheid tussen structureel en incidenteel is ook in een notitie van de commissie BBV vastgelegd en moet conform het BBV ook in de begroting en jaarstukken worden onderbouwd. Een begroting waarvan de structurele baten hoger zijn dan de structurele lasten is meer flexibel dan een begroting waarbij structurele baten en lasten in evenwicht zijn.
In artikel 19 onderdeel c van het BBV wordt een overzicht gevraagd van de geraamde incidentele baten en lasten per programma, waarbij per programma tenminste de belangrijkste posten afzonderlijk worden gespecificeerd en de overige posten als een totaalbedrag kunnen worden opgenomen. In artikel 19 onderdeel d wordt een overzicht gevraagd van de beoogde structurele toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves. In artikel 23 van het BBV staat dat deze gegevens ook moeten worden verstrekt voor de meerjarenraming. Deze gegevens worden ook verstrekt bij de jaarrekening (zie artikel 19 BBV). Op basis van deze gegevens kan het saldo van de structurele baten en structurele lasten worden berekend. Daarbij wordt het saldo opgeteld van de structurele onttrekkingen en toevoegingen aan reserves.
De structurele exploitatieruimte wordt bepaald door het saldo van de structurele baten en lasten en het saldo van de structurele onttrekkingen en toevoegingen aan reserves gedeeld door de totale baten (zie artikel 17 onderdeel c van het BBV = exclusief mutaties reserves) en uitgedrukt in een percentage. Om dit kengetal te relateren aan het overzicht van baten en lasten is het noodzakelijk om de volgende cijfers te presenteren:

  1. Totale structurele lasten
  2. Totale structurele baten
  3. Totale structurele toevoegingen aan de reserves
  4. Totale structurele onttrekkingen aan de reserves
  5. Totale baten

Structurele exploitatieruimte ((B-A)+(D-C))/(E) x 100%

5. Belastingcapaciteit: Woonlasten meerpersoonshuishouden
De ruimte die een gemeente heeft om zijn belastingen te verhogen wordt vaak gerelateerd aan de totale woonlasten. Het COELO publiceert deze lasten ieder jaar in de Atlas van de lokale lasten. Onder de woonlasten worden verstaan de OZB en de rioolheffing en reinigingsheffing voor een woning met gemiddelde WOZ-waarde in die gemeente. De belastingcapaciteit van gemeenten wordt daarom berekend door de totale woonlasten meerpersoonshuishouden in jaar t te vergelijken met het landelijk gemiddelde in jaar t-1 in en uit te drukken in een percentage. De (ongewogen) gemiddelde woonlasten van gemeenten in 2015 - op basis van de cijfers van het COELO- bedragen € 716. Het gemiddelde voor de jaren 2013 en 2014 is respectievelijk € 697 en € 704.

  1. OZB-lasten voor gezin bij gemiddelde WOZ-waarde
  2. Rioolheffing voor gezin bij gemiddelde WOZ-waarde
  3. Afvalstoffenheffing voor een gezin
  4. Eventuele heffingskorting
  5. Totale woonlasten voor gezin bij gemiddelde WOZ-waarde (A+B+C-D)
  6. Woonlasten landelijke gemiddelde voor gezin in t-1

Woonlasten t.o.v. landelijke gemiddelde jaar er voor (E/F) x 100%